Mijn fragmenten

zaterdag, april 29, 2006

Het Beloofde Land

Na de woestijn is er Het Beloofde Land... Je hoeft 'alleen maar' de Jordaan over te steken. (Jozua 1:1-8)
Ik kan dat alleen aan Gods hand. God in mij, ik in Hem. Dan wordt de woestijn weer groen. Dan is er Het Beloofde Land. Zo voelt het op dat moment.
Maar zover ben ik nog niet. Dan zit ik alleen, in elkaar gedoken, aan de oever. Maar ooit...

God heeft geen armen

Nee! Opeens wist ze het heel zeker:
God heeft geen armen!

Al die keren dat ze in de kerk
gehoord had dat God troost,
dat je, als je echt gelooft,
nooit alleen bent of eenzaam.
Al die keren dat ze had horen bidden:
wilt U zijn met...
wilt U troost brengen.
Al die keren dat ze gehoord had:
dat God zónder ons mensen kan,
geen mensen nodig heeft om...
En al die schuldgevoelens die ze er altijd weer door kreeg,
als ze geen troost kon ervaren van God,
als ze zich wel eenzaam of ongetroost voelde...
En nu opeens...

Hoe lang het geleden was wist ze niet meer,
wel dat het lang geleden was,
én dat het op Pasen was.
Ze was niet naar de kerk gegaan,
bang als ze was om daar wéér niet God te ontmoeten...
En zo hoorde ze, ongezocht, op de radio een kerkdienst...

Wat ze zich er nu nog van herinnerde kwam langzaam naar boven borrelen.
't Ging over de discipelen, die maar waren gaan vissen...
Alles leek hen bij de handen afgebroken:
Jezus gekruisigd, gestorven en begraven...,
wèl twee keer aan ze verschenen, maar toch...
En nu lukte het vissen ook nog niet,
alsof z'n hun oude vak niet meer beheersten.
Oók dat nog!

Niets vingen ze,
en nog moedelozer geworden voeren ze,
tegen de morgen terug naar het strand...
Moedeloos, terneergeslagen, rouwend om wie ze zo lief hadden,
wilden ze er de brui aan geven.

En dan is daar die man op het strand,
die hen vraagt om toespijs, een toetje...,
alsof ze al bijna verzadigd waren...
Vergeet het maar zeggen ze,
we hebben de hele nacht gevist en niets gevangen...

Dan zijn reactie: gooi je net aan de andere kant uit,
alsof hij zegt: gooi het eens over een andere boeg.
Iets zegt hen dat er iets bijzonders is aan deze man,
hij lijkt hen niet 'de beste stuurman die aan de wal staat' ,
die precies weet hoe het moet en hoe ze zich wel of niet mogen voelen...
Wel dat hij met hen bewogen is...,
en ze worden niet beschaamd,
en niet alleen door dat net vol vissen...
want als ze aan land komen zien ze het vuurtje,
de broden en de vis...

Ze herinnerde zich nog hoe geschokt ze was door de uitleg:
in die man, die mens ontmoetten ze,
op het juiste moment,
voordat alle moed hen in de schoenen was gezakt,
de opgestane Heer...

En zo kunnen ook wij de opgestane Heer laten zien,
zichtbaar maken,
door er te zijn voor de ander,
die moedeloos is, die rouwt.
Niet door veel woorden,
maar door die zelf gebakken cake die we,
zonder iets te zeggen,
bij de buurvrouw die rouwt om haar gestorven man,
op het aanrecht te zetten...

Ze voelde zich er door verscheurd, 't voelde bedreigend,
omdat het zo totaal anders dan haar altijd verteld was.
En toch was er ook iets in dat haar intrigeerde,
en mateloos boeide.

Waar ze niet over uitgedacht raakte.

't Gaf een gevoel van thuiskomen,
van: hè hè eindelijk wordt het gezegd...
't Gaf dat gevoel van: zie je wel: ik ben niet gek,
en 't is niet mijn 'niet goed geloven' als ik me toch eenzaam voel,
en niet ervaar dat God troost.
Maar ook: dat bedoel ik nou:
dat is het Evangelie van Gods Liefde,
en zo eenvoudig is het!

Geen zware last waar we onder gebukt moeten gaan.
Maar 'gewoon' de Liefde doen,
zoals Jezus dat deed toen z'n discipelen het niet meer zagen zitten
en maar weer gingen vissen...
Hij gaf ze brood en vis en een beker water,
de allereerste levensbehoefte,
Hij was mens voor ze.
Hij was 'de armen van God' voor ze!

En zoals Jezus hetnog deed vanaf het kruis,
toen hij zag hoe zijn moeder en broer bijna bezweken
onder hun verdriet:
Maria, kijk naar Johannes,
en Johannes kijk naar je moeder, wees 'armen van God' voor elkaar.

Jezus ging niet op ze in praten,
en Hij bad ook niet: God wilt U ze troosten...
nee, Hij leerde ze en deed,
zelfs toen nog,
de Liefde,
dééd God.

Het voelde en klonk naar het verhaal van die eerste mens,
die ontdekte dat hij alleen was, zelfs in het paradijs,
omdat hij niemand vond die bij hem paste...
Omdat er niemand 'Gods armen' deed.

En God die toen zei en deed:
het is niet goed dat de mens alleen is,
dat er geen armen voor hem zijn...
Ik geef hem een hulp tegenover hem,
iemand die hem aanvult en die hij kan aanvullen.
Niet alleen in een huwelijk,
maar veel omvattender....

En nu, nu ze zich dit weer herinnerde,
midden in haar verdriet,
wist ze het zeker: God heeft geen armen!
De manier waarop het haar altijd verteld was,
was slechts een: zoethoudertje,
waren alleen maar woorden die mensen met een kluitje in het riet stuurden,
die je schuldig deden voelen
als je je ongetroost en eenzaam voelde.

Het waren alleen maar woorden geweest
die mensen ontslaan van hun verantwoordelijkheid,
van hun menszijn voor de ander.
Terwijl Jezus hen leerde: dat mensen mensen nodig hebben,
om God te kunnen blijven zien als het er om spant in het leven.
Dat dit leven anders ondraaglijk wordt.

Immers: God schenkt geen kop koffie in
voor iemand die stikt in eenzaamheid,
God wandelt niet met je langs het strand,
God geeft geen kus op een zere plek...,
God slaat geen arm om je heen...,
God komt niet bij je op bezoek als je het niet meer ziet zitten,
en evenmin kun je met God bellen om even een stem te horen...

Heel zeker wist ze het nu:
God heeft geen armen!

En toch wel...!!
Voelbare en tastbare liefde,
daar heb je mensen voor nodig,
die daartoe geïnspireerd door de Geest,
je God kunnen doen ervaren.
Je Gods armen om je heen kunnen laten voelen.

Dan herken je in degene die een kop koffie voor je inschenkt,
die met je wandelt, een arm om je heen slaat,
een kus op een zere plek geeft: GOD!

Alleen zo ontmoet je,
en ervaar je,
als het goed is,
in je ouders,
in je man,
in je vrienden,
in gemeenteleden, GOD.
Alleen zó heeft God armen!

Ettje